Laodicea vandaag,

Het is Stille Zaterdag vandaag. We gedenken dat het lichaam van de Heer in het graf rustte dat Jozef van Arimatea had laten uithouwen in een rots. De geest van Christus was naar God gegaan, want sprak de Heer niet aan het kruis: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest’(Lc.23:46). Jezus’ ziel tenslotte was, zoals apostel Paulus noteert in Ef.4:9 ‘nedergedaald naar de lagere, aardse gewesten’. We weten dat Hij daar het paradijs geopend heeft, zoals Hij zijn medegekruisigde meedeelde: ‘Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’(Lc.23:43). Dat paradijs was dus een afdeling van het dodenrijk, de hades in het Grieks en sjeool in het Hebreeuws, in de Statenvertaling meestentijds verkeerd vertaald als ‘hel’. Het is de plaats waar de zielen van alle gestorvenen heengaan, in Gods Woord ook wel aangegeven als de plaats ‘onder de aarde’, bijvoorbeeld in Op.5:3 waar we lezen: ‘En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of haar inzien.’ Er is dus sprake van wezens die zich op drie plaatsen zouden kunnen ophouden: in de hemel, waar engelen zijn, op aarde, waar mensen vertoeven en onder de aarde waar de gestorvenen zijn. De Enige die de boekrol openen kon, Christus Jezus natuurlijk, afkomstig uit de hemel, op aarde gekomen om de mens met God te doen verzoenen, was ook naar die hades, het dodenrijk, gegaan in Zijn dood.

Hij heeft daar niet alleen het paradijs geopend, maar ook het evangelie verkondigd. Dat lezen we toch in 1Petr.3:18-20: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach.’ De blijde boodschap is verkondigd aan degenen die door de zondvloed omkwamen. De reden vinden we in vers 6 van het volgende hoofdstuk: ‘Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.’

Er zijn nog velen op het christelijk erf die geloven dat men bij de dood direct naar hemel of hel gaat. Maar de Bijbelteksten hebben het niet over hemel of hel, maar over het dodenrijk. Zelfs de tweede hemel, het paradijs dus waar Paulus van spreekt in 2Kor.12:4 en de Heer aan het kruis, is nog een afdeling van dat rijk der doden.

De Heer Zelf spreekt over de arme Lazarus die ‘in het dodenrijk zijn ogen opsloeg’ (Lc.16:23).

In Num. 16:32 en 33 lezen we over Korach, Datan en Abiram die tegen de Heer gezondigd hadden: ‘en de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle have. Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente omkwamen.’ ‘Maar wie mijn leven zoeken te verderven, zullen komen in de diepten der aarde’ leert Ps.63:10. In Job 26:5 lezen we over ‘de schimmen onder de wateren, de bewoners van het dodenrijk’. Wanneer door middel van een seance gemeenschap met de doden gezocht wordt, ziet de tovenares van Endor ‘een bovennatuurlijk wezen uit de aarde opkomen’ (1Sam.28:13). Ze schrok ervan, want zoiets had ze nog nimmer meegemaakt. Ze was gewend dat er kwade engelen antwoordden die zich voordeden als doden. Het is levenden namelijk niet vergund contact te hebben met doden. Zie o.a. Lev.20:6 waar we lezen: ‘En iemand, die zich tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten wendt, om die overspelig na te lopen; tegen zo iemand zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien’ (ook Jes.8:19).

Zo kunnen we concluderen dat we op deze Stille Zaterdag gedenken dat de Heer ook de doden niet vergat, want ze leven Hem allen (Lc.20:38) en hen tegemoet gekomen is door het evangelie te brengen. Daarbij mogen we aanknopen bij wat Paulus de Filippenzen voorhoudt: ‘Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader’(Filp.2:5-11).