Laodicea vandaag,

In het kader van de voorzeggingen, die de Heer Jezus Christus omtrent de laatste dingen in Mattheüs 24 heeft gedaan, valt ook de zogenoemde ‘grote afval’. De Heer noemt dit verschijnsel weliswaar niet bij name, maar Hij heeft er nadrukkelijk op gewezen dat Hij sprak over de valse profeten en de valse christussen.  Het gevolg van hun optreden zou in de eindtijd zo succesvol zijn dat, zo dit mogelijk ware, zelfs de uitverkorenen verleid zouden worden. Hierin ligt uitgedrukt dat velen, ja zeer velen, in die boze dag niet in het geloof zouden volharden. Er blijkt ook uit hoe ijdel de verwachting is dat in de tegenwoordige tijd het Evangelie zich al verder zal uitbreiden en beslag op de mensheid zal leggen. Zelfs indien de gemeente en haar voorgangers slechts getrouw in de bediening van het Woord en de arbeid van de Zending zijn. Natuurlijk is deze trouw een onafwijsbare plicht. God wil het. En de mens moet vurig van geest in Zijn koninkrijk arbeiden, ziende op het gebod, maar blind voor de uitkomst. Echter, de Heer Jezus snijdt alle optimisme aangaande de uitslag af. Hij verklaart met klem, dat het aantal van de gelovigen in de laatste dagen niet toe- maar àf zal nemen. Wij hebben deze waarheid ootmoedig te aanvaarden, zonder er onze ijver echter door te laten verslappen. Er bestaat daarvoor trouwens geen reden. Want al wordt de gemeente in getal zo klein dat zij, naar het bekende Bijbelse Woord, op een ‘hutje in een komkommerhof’ zal lijken, de uiteindelijke zegepraal is haar desalniettemin door Christus verzekerd. Paulus heeft zich bij de voorzeggingen door de Zaligmaker inzake de inkrimping van de Gemeente aangesloten. Hij schrijft aan de Thessalonicenzen, die een spoedige wederkomst van Christus verwachtten en reikhalzend naar die grote dag uitzagen: ‘En wij bidden u, broeders! Door de toekomst van onze Heer Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem, dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. Dat niemand u verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs’(2 Thess.2:1-3).  Elders schrijft diezelfde apostel aan Timotheüs, dat de Geest duidelijk zegt, dat in de laatste tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, zij zullen het christelijke geloof prijsgeven om het voor iets anders in te ruilen, want zij zullen zich begeven tot verleidende geesten en leringen der duive­len waarmee hij op de antichristelijke religie doelt (1 Tim.4:1). Het is in deze overdenking, menen wij, niet nodig om nog meer teksten aan te halen. Want zoals ons bekend komen in de zendbrieven van Johannes, Paulus en Petrus meermalen uitlatingen voor over afvalligen en spotters, die in de laatste tijd van zich zullen doen spreken, en het Evangelie de rug toekeren. Zij behoren alleen in naam tot de christelijke kerk, maar in werkelijkheid zijn het natuurlijke mensen die vreemd aan de reinigende genade van Christus zijn. Zij worden mis­schien het best beschreven met de woorden uit 1 Joh.2:19: ‘Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn’.  M.a.w. zij waren verstoken van het zaligmakend geloof, want als gelovige is het van belang te volharden tot het einde. De Heer geve ons een vast geloof, een groot vertrouwen en Zijn spoedige wederkomst. Maranatha.