Laodicea vandaag,

Tot Simon Petrus’ verbazing werden na een nacht waarin niets gevangen was, op het woord van Jezus dat zij de netten zouden uitgooien, zo veel vissen gevangen dat er zelfs nog een ander schip aan te pas moest komen om alles aan land te brengen. Wat was zijn reactie? ‘Toen Simon Petrus dit zag, viel hij neder aan de knieën van Jezus en zeide: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here’ (Luc.5:8). De Here vertelde hem daarop dat hij en zijn metgezellen voortaan mensen zouden vangen.
We kunnen ons Petrus’ reactie wel voorstellen. Op het moment dat wij getroffen worden door iets heel zuivers en schoons, beseffen we dat we zelf niet zo zijn. Het is niet voor niets dat het een werk van Gods Geest is om aan onze heiliging te werken (1Petr.1:2) en dat Hij overtuigt van zonde (Joh.16:8). De Drievuldige God is de Heilige en de Waarachtige Die ook ons christenen oproept tot een reine wandel. Aan het einde van Lev.11 horen we twee keer dezelfde oproep: ‘Want Ik ben de HERE, uw God; heiligt u en weest heilig, want Ik ben heilig.’ In het hoofdstuk zelf (zie ook Deut.14) lezen we van reine en onreine dieren, die in vier hoofdklassen gegeven worden, namelijk viervoetige dieren, vissen, vogels en het wemelend of kruipend gedierte, zoals insecten en slangen. Er wordt duidelijk aangegeven welke dieren wel en welke niet gegeten mochten worden.
Tegenwoordig zijn deze ceremoniële voorschriften voor christenen niet meer geldig (o.a. op grond van Hand.15:28,29), maar dat betekent niet dat deze Bijbelgedeelten geen (geestelijke) betekenis zouden hebben. Apostel Petrus verwijst naar de tekst uit Lev.11 als hij schrijft: ‘gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig’ (1Petr.1:15,16). Dezelfde apostel had al eens een visioen gehad dat hier ook betekenis heeft: ‘hij zag de hemel geopend en een voorwerp nederdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken nedergelaten werd op de aarde; hierin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en allerlei vogelen des hemels’ (Hand.10:11, 12). Hem werd door een stem opgeroepen van de dieren te eten, iets dat hij volgens de wet dus niet mocht. Maar hem werd duidelijk gemaakt dat ook de van oudsher onreine heidenen het evangelie verkondigd moest worden en dat de scheidslijn tussen reinen en onreinen door Christus was opgeheven: ‘Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, een en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen’ (Rom.10:12). We mogen dus Lev.11 ook in zijn geheel geestelijk lezen en dan gaat het niet meer om ceremoniële, maar om reinheid wat moraal betreft.
De viervoetige dieren hebben hun woonplaats op de aarde, het toneel van de zichtbare regelingen God. De vissen leven in het water, dat wil zeggen, in de wereld als onafhankelijk van God. De vogels leven in de lucht, d.w.z. in de geestelijke gewesten. Het ongedierte kruipt in het stof, dat is, het houdt zich aan louter de tijdelijke dingen.
We lezen dan bijvoorbeeld: ‘Al wat gespleten hoeven heeft, te weten geheel doorkloofde hoeven, en wat herkauwt onder de dieren moogt gij eten’ (Lev.11:3). We kunnen hieruit leren dat onze wandel moet zijn in liefde tot God en de mensen (Mat.22:37 e.v.). Herkauwen wijst op het overpeinzen van de geboden Gods (Ps.1:2). Het zijn beide vereisten om tot een heilige levenswandel en geestelijke vooruitgang te komen. Ontbreekt een van de twee, dan mist er iets, we moeten God en de naaste niet alleen liefhebben, maar ook van Hem en hen leren!
Onder de vissen waren zij rein die vinnen en schubben had, met andere woorden: die bedreven zijn voor het werk van de kerk, die in samenspraak met de mensen in staat zijn om zichzelf te leiden en zich te verdedigen. Men dient zichzelf te beheersen en voldoende kracht te hebben om de geestelijk wapenrusting aan te trekken.
Van de vogels mochten bijvoorbeeld aaseters niet gegeten worden (de gier) en dieren die ’s nachts op buit uitgingen (de uil), die alleen leefden (zoals de pelikaan) en trekvogels zoals de ooievaar. We dienen ons werk in het zichtbare licht uit te voeren, niet op zichzelf, maar schouder aan schouder strijdend. We dienen niet soms hier en soms daar te zijn en op eigen houtje te handelen.
Wat de kruipende dieren betreft, die zijn bijna alle onrein, behalve een aantal sprinkhanen, omdat die niet met hun buik door het stof der aarde kruipen. Tot de slang werd na de zondeval gezegd: ‘Op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft’ (Gen.3:14). Zij die de duivel tot Vader hebben doen hetzelfde. Het zijn degenen die de waarheid ten onder houden en dezulken horen niet voor te komen onder christenen (zie Joh.8:44).

Zo bemerken we dat een hoofdstuk als Lev.11 ons toch veel kan zeggen over rein- en heiligheid die we in ons eigen leven toe te passen hebben, want van nature zijn we zondaren en we hebben de kracht van de Geest nodig om oprecht te leven: ‘Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; en wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd’ (Op.22:11)