Laodicea vandaag

Het was vorige week de titel die meteen opviel: ‘Jezus is niet de Koning van de Kerk’. In het artikel betoogde dr. W.J. Ouweneel, de bekende theologische veelschrijver: ‘Christus is de koning van Israël en het hoofd van Zijn lichaam.

Wie zegt dat Hij de koning der kerk is doet aan vervangingstheologie, misschien zonder dat hij of zij het doorheeft, en zou de mond moeten spoelen.’ We hebben het vaker over de vervangingstheologie gehad,  de leer dat alle heilsbeloften voor Israël in het Oude Testament op de kerk, het nieuwe Israël, worden betrokken, maar de aanzeggingen van  vloek en oordeel van toepassing blijven op de Joden. We hebben destijds geconstateerd dat Gods beloften onberouwelijk waren t.a.v. het Joodse volk. Men kan echter ook doorschieten in het een plaats geven aan datzelfde volk. Dat gans Israël eens zalig zal worden, lezen we in Rom.11:25, maar niet voordat de volheid der heidenen binnengegaan is, zoals uit het vers ervoor blijkt. Er is niets op tegen om Christus’ kerk het geestelijke Israël te noemen en zowel de aangekondigde zegen als de vloek te betrekken op de christenheid. Het is namelijk niet of, of, maar en en! Ook christenen hebben grotendeels de oude paden verlaten zoals de Joden al werd verweten; we lezen in het Bijbelboek Openbaring dat dit Godsvolk grotendeels verworden zou tot een geestelijk Babylon, een plaats vol van verwarring en onenigheid en ’zij een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten’ werd (Op.18:2). Dat is de reden waarom de oordelen Gods eveneens over haar zullen komen.
Daarnaast leert de apostel Paulus in Rom.9:6 dat ‘niet allen die van Israël afstammen, Israël zijn’. Verderop in hetzelfde hoofdstuk onderwijst hij dat Gods ontferming zich namelijk uitstrekt over Joden én heidenen: ‘En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen, gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde’ (vs.24,25). Aan de Colossenzen kon de apostel schrijven dat er ‘geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus’ (Col.3:11). Het Nieuwtestamentische Godsvolk kent geen verschil tussen Jood en heiden meer, zoveel is duidelijk. Mits men Hem aanhangt Die Zich voor ons gegeven heeft.
Het woord Joden komt van de naam Juda, dat we kunnen vertalen als ‘Godlover’. Dat maakt meteen een zin duidelijk als Op.2:9 waar we lezen van ‘de lastering van hen, die zeggen, dat zij joden zijn, en zij zijn het niet’. Dit komt uit de brief van de Heer aan de gemeente te Smyrna, oftewel de christenen van het tweede tijdvak, waar de ketterij van Arius hoogtij vierde. Zijn navolgers waren geen Godlovers maar zij maakten zich schuldig ‘aan grote miskenning van het drievuldig Wezen van God, en voornamelijk van het Goddelijk Wezen van hun Heer en Zaligmaker, God verschenen in het vlees.’ De ware Godlovers (Joden) waren dus de christenen die de leringen van Arius verwierpen. Hier zien we weer eens dat Gods Woord een geestelijk boek is, dat we geestelijk moeten toepassen.

In de profeet Daniël lezen we dat Michaël de vorst van Israël is (Dan.10:21). ‘Want gij zijt een volk, dat de HERE, uw God, heilig is; u heeft de HERE, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn.
Niet, omdat gij talrijker waart dan enig ander volk, heeft de HERE Zich aan u verbonden en u uitverkoren ; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken.’ vernemen we in Deut.7:6,7. We kunnen uit deze teksten opmaken dat Michaël (de naam betekent niet voor niets ‘Wie is als God?’) en Christus Dezelfden zijn. Hij was de vorst van het Joodse volk Die de engel Gabriël terzijde stond (Dan.10:13) tegenover de vorsten uit het leger van de satan, die Gabriël tegen hadden gehouden. Dat is een voorafschaduwing van de strijd in de laatste dagen waar we vernemen in Op.12:7: ‘Michael en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog.’ Tegen Christus kon de draak geen stand houden; hij werd uit de hemel geworpen en had nog maar korte tijd over om strijd te voeren tegen de gelovigen van de laatste tijd. Het voert te ver hier op deze tekst in te gaan, maar duidelijk blijkt dat Christus vanuit de hemel, waar hij gezeten is op de troon van God (Op.3:21), nog steeds strijdt voor Zijn volk, de ware Godlovers.

Wie op de troon zit, is de Koning. Zo mogen we de opmerking dat Christus geen Koning der kerk genoemd mag worden verwerpen. Hij is het Hoofd van de gemeente (Col.1:18; Ef.5:23). Een koning in Bijbels opzicht is degene die het volk regeert. Evenzo leidt Christus Zijn gemeente (ecclesia) door Woord en Geest, zelfs heden ten dage nog. Punt twee van onze geloofsbelijdenis luidt dan ook dat ‘de Here Jezus het Hoofd der Kerk is, die Hij wil besturen door de Heilige Geest, en, in wier midden Hij wil spreken door het Woord der Profetie’. We mogen Hem Koning van Israël noemen, waarbij Israël twee betekenissen heeft: het land en volk der Joden, dat zeker niet afgedaan heeft ‘gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem’ (Rom.11:26,27) en daarnaast het Israël van Joden, Grieken, barbaren en Scythen, enz., christenen dus, die Hem aangenomen hebben als Verlosser en Zaligmaker, de enige Naam onder de hemel, door wie wij zalig kunnen worden! Die staat te komen…

 

1 http://www.cip.nl/god/oktober-2016/58413-Jezus-is-niet-de-Koning-van-de-kerk

2 Uit het Boek voor Onze Tijd van F.W. Schwartz