Laodicea vandaag,

Het is morgen Pinksteren, een van de drie grote feesten die christenen mogen vieren, de uitstorting van de Heilige Geest, waarvan gezegd wordt dat Hij, de Geest der waarheid, ‘de weg zal wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen’ (Joh.16:13) en Hij ‘zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb (Joh.14:26). Gods Geest is dus Degene die ons op het rechte pad houdt, als we naar Hem luisteren. Hij spreekt door zowel de ambten (Ef.4:11) als door het woord van profetie. Die laatste gave, waar we vooral naar moeten ijveren (1Kor.14:1), behoort tot de geestelijke gaven. Die vinden we twee hoofdstukken eerder: ‘Aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten, aan de ander profetie; aan de een het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen, en aan weer een ander vertolking van tongen’ (1Kor.12:8-10). Ze worden ook wel eens de buitengewone gaven van de Geest genoemd. Een verwijzing daarnaar is wanneer de apostel Paulus schrijft aan zijn leerling Timotheüs: ‘ik herinner u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is. Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid’ (2Tim.1:6,7).
Het is opmerkelijk wat Bijbeluitlegger Matthew Henry hierover schrijft: ‘Hetzij de gave Gods in Timotheüs gewoon of buitengewoon was (ik ben geneigd het laatste te denken) hij moest haar opwekken, anders zou ze verkwijnen. Die gave was in hem door oplegging van de handen des apostels, hetgeen naar mijne mening onderscheiden was van zijne ordening, want die was geschied door oplegging van de handen des ouderlingschaps, 1Tim.4:14. Het is waarschijnlijk, dat Timotheüs den Heiligen Geest in Zijn onderscheidene gaven en genaden ontvangen had door oplegging van de handen der apostelen (want ik geloof dat niemand dan de apostelen de macht had den Heiligen Geest te geven) en dat hij daarna, zo rijkelijk voor het werk der bediening toegerust, geordend was door de ouderlingen.’ Matthew Henry leefde op de grens van de 17e en 18e eeuw. Er was nog geen sprake van de late regen waarover Joël sprak (2:23) die gepaard zou gaan met: ‘uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten’ (Joël 2:28,29). Dat duurde nog een ruime eeuw, want pas rond 1830 werden de gaven van de Geest weer aan de kerk terug gegeven.
We moeten constateren dat deze Bijbelgeleerde een groot inzicht had in wat nog te geschieden stond in zijn dagen, hoewel zulks natuurlijk in Bijbelse tijden al was geschied. We lezen tenslotte, zowel in Hand.8:17 en Hand 19:6 dat de Heilige Geest werd medegedeeld door de handoplegging van apostelen, namelijk respectievelijk Petrus, Johannes en Paulus. En waarom zou dat in Henry’s tijd of de onze anders zijn?

We lezen of horen nogal eens een verwijzing naar Luc.11:13, waar we vinden dat de Heer zegt: ‘Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?’ Men concludeert uit deze ene zin dan dat een gebed, een vragen om de Heilige Geest genoeg zou zijn om Deze te ontvangen. Maar men maakt dan de fout om die ene zin te isoleren uit de rest van Gods Woord. Behoudens het bijzondere geval Paulus door Ananias (en Cornelius, waardoor de apostelen moesten leren dat ook de heidenen de Geest konden ontvangen) is er niemand in Gods Woord die de Geest ontvangt zonder dat apostelen hierin letterlijk de hand hebben gehad en Paulus schrijft natuurlijk ook niet voor niets: ‘De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten’ (2Kor.12:12). Hij verwijst hier duidelijk naar de geestelijke gaven, die we hierboven al hebben genoemd. Men moet dus op zoek naar waarlijk door Gods Geest tot hun ambt geroepen apostelen, zoals Paulus en Barnabas dat waren (zie Hand.13:1-3).

Gods Geest, zo leerden we uit 2Tim.1, is ook een Geest van kracht, van liefde en bezonnenheid. Hij komt ‘onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’ zoals we lezen in Rom.8:26. Daarnaast kon apostel Paulus schrijven dat de Geest hem had gezegd: ‘Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid’ en kon hij concluderen: ‘Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome’(2Kor.12:9).
Liefde behoort tot de vrucht, tot het gevolg van met de Geest gedoopt zijn, samen met ‘blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’ (Gal.5:22).
Hoeveel redenen zijn al deze dingen niet om werkelijk feest te vieren, te gedenken dat God eenmaal Zijn Geest heeft uitgestort op mensenkinderen die geloofden dat Gods Zoon opgewekt was ten derde dage! Ook in deze laatste dagen is die verzegeling nog steeds mogelijk (Ef.1:13; 4:30). Zoekt en gij zult vinden.