Laodicea vandaag,

Tot de raadselen van het leven behoren vragen over het hoe en waarom van Gods bestuur en met name de toelatingen in het leven van onszelf, maar natuurlijk eveneens van alle andere mensen. Ook diverse Bijbelschrijvers hebben er zich het hoofd over gebroken. Bij alle wijsheid die hij wist te vergaren, moest Prediker constateren: ‘Allerlei heb ik gezien in mijn ijdele dagen: er is een rechtvaardige, die ondanks zijn gerechtigheid te gronde gaat en er is een goddeloze, die ondanks zijn boosheid een lang leven heeft’ (Pred.7:15). En Asaf noteerde: ‘Ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag. Want moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam’ (Ps.73:3,4), terwijl voor hemzelf gold: ‘De ganse dag word ik geplaagd, mijn bestraffing is er elke morgen’ (vs 14). Op dit laatste vinden we een antwoord bij Elihu: ‘Juist door zijn ellende redt Hij de ellendige, en door de verdrukking opent Hij hun oor’(Job 36:15). Prediker en Asaf komen ook wel tot antwoorden. Prediker heeft iets indrukwekkends ontdekt: ‘Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze’ (3:14) en hij eindigt zijn boekje met: ‘Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad.’ Asaf leert te letten op het einde van de goddelozen, dat niet best is (Ps.73:19) en roept uit: ‘Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U begeer ik niets op aarde; al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig’ (vs.25,26). Zo bemerken wij dat geen mens van nature rechtvaardig is of God zoekt, maar dat, zelfs wanneer we het goede doen, het kwade nabij is, zoals Paulus schrijft in Rom.7. Alleen ons wenden tot God geeft vreugde en dat kunnen we doen door de ene Naam onder de hemel die gegeven is om zalig te worden (Hand.4:12) na te volgen. Elihu verwoordt dat prachtig en profetisch: ‘Indien een engel hem (een mens) terzijde staat, een voorspraak, een uit duizend, om een mens zijn onschuld te kennen te geven, dan zal Hij Zich zijner erbarmen en zeggen: Bevrijd hem, dat hij niet in de groeve dale, de losprijs heb Ik verkregen. Zijn lichaam wordt frisser dan in zijn jeugd, hij keert terug tot de dagen zijner jonkheid. Hij bidt tot God, en Deze neemt hem in welgevallen aan, zodat hij zijn aangezicht met gejubel aanschouwt en Hij de sterveling zijn gerechtigheid hergeeft’ (Job 33:23-26). Die engel Gods als bode des Heren, de ene uit duizend is natuurlijk Christus Jezus, Wiens rechtvaardigheid ons deel wordt, als we Hem aannemen.

Mat.24:6-8 leert ons: ‘Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet. Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. Doch dat alles is het begin der weeën.’ Wij leven in die tijd dat de ellende over de aarde komt en Gods oordelen een einde zullen maken aan deze bedeling van genade. Met weeën vergelijkt de Heer de ellende dat allengs erger zal worden, zoals weeën ook sneller gaan voor de geboorte van een kind. We hebben de laatste weken weer zulke pijnlijke zaken meegemaakt als de doden op de  Promenade des Anglais, met zijn luxehotels en casino’s, de mislukte staatsgreep in Turkije, moorden op politieagenten in de V.S., een aanslag in een trein op onschuldigen in Duitsland, terwijl in Nederland de aanslag op de MH17 herdacht werd. In wat voor wereld leven we? Deze vraag werd verschillende malen gesteld en dan te bedenken, dat alles nog veel erger zal worden en we niet meer veraf zijn van wat de ‘grote verdrukking’ genoemd wordt, ‘zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal’ (Mat.24:21). 1Thes.5:2b,3 zegt hierover: ‘De dag des Heren komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen.’ Weer die weeën.

Dat woord brengt ons tot Daniël die toen Gabriël tot hem gezonden werd tegen hem zei: ‘Mijn heer, vanwege het gezicht hebben mij weeën overvallen, en ik heb geen kracht meer over’ (Dan.10:16). Niet alleen werd Daniël meegedeeld wat er in de eindtijd, onze tijd, te gebeuren stond, maar ook werd hem een inkijkje gegeven in de hemelse gewesten. Daar is evenzeer een strijd gaande. De engel was namelijk drie weken tegengehouden door de vorst van Perzië tegen wie hij bij teruggaan weer moest strijden: ‘Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen’ (vs.20). Het zijn de legeraanvoerders vanuit het leger van de satan, die vechten tegen Gods bode, zoals hun leider rondgaat als een ‘briesende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden hier op aarde’. Gabriël kon alleen de overhand behouden door de hulp van Michaël, zoals Christus Jezus wordt genoemd als vorst van Israël (zie Dan.12:1). De hemelse strijd is nog niet geëindigd, maar we kunnen hier weer wel van leren dat de Enige die ons de overhand doet behouden, onze Heer is, aan Wiens zijde wij hemelwaarts trekken. Hij is ook Degene die de strijd winnen zal: ‘het Lam zal hen overwinnen (want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen) en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen’ (Op.17:14). Ach Here, werk met haast en kom!