Laodicea vandaag

‘Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen?’ We vinden deze tekst in Jer.17:9. Maar op heel wat plaatsen in Gods Woord wordt het menselijk hart nu niet bepaald als brandschoon gekenschetst, om het vriendelijk te zeggen. Jezus constateerde in Mat.15:19: ‘Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen’. Paulus weet dat in zijn vlees geen goed woont en trekt dan deze conclusie: ‘Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet.  Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik. Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig’ (Rom.7:18-21).
Gelukkig is het Gods Geest Die ons overtuigt van zonde en kunnen we –helaas- met de geschetste toestand van ons hart instemmen. We moeten elke keer weer kritisch onze eigen gedachten onder de loep nemen en onder het gezag van Gods Woord plaatsen, waarbij we nog steeds moeten uitkijken niet onze eigen zin en lusten na te volgen en de interpretatie van wat we lezen tot ons eigen voordeel te aan te wenden. Dan is inderdaad het Woord een lamp voor onze voet en een licht op het pad dat we hebben te gaan, waar we toch vele moeilijkheden tegen kunnen komen. Gods wederstrever weet frequent stenen op die weg te plaatsen en soms onoverkomelijk lijkende andere hindernissen. We hebben tenslotte niet tegen vlees en bloed te strijden, maar ‘maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten’ (Ef.6:12). De apostel noemt dat een vers eerder de ‘verleidingen des duivels’. De zonde die in ons woont, ons eigen hart en de satan met zijn trawanten vormen dus onze belangrijkste tegenstanders.

Dat is ook de reden dat we Gods Woord nodig hebben, een buiten onszelf staande ‘instantie’, een autoriteit, waar we elke keer weer onze aanvechtingen, gedachten en gevoelens aan kunnen toetsen: zijn die zaken naar Gods wil? In de loop van ons leven, zullen we, als we eerlijk zijn, hoe langer hoe meer gaan vertrouwen op God en Zijn Woord, omdat de ervaring leert, dat we inderdaad tot hinken en zinken geneigd zijn. We zijn dan vaker de verkeerde weg ingeslagen, dikwijls eigenwijs onze eigen gedachten volgend totdat we een halt toegeroepen werden, met onze kop tegen de muur liepen of anderszins de pijn van de zonde en mislukking voelden. Is de oorspronkelijke betekenis van zonde niet ‘het doel missen’? Door schade en schande zijn we op latere leeftijd wellicht wijzer geworden, maar dan nog, wie steekt voor zichzelf een hand in het vuur?

In het RD stond afgelopen maandag een verslag van een bijeenkomst op de VU, waar een bundel (Engelse) teksten werd gepresenteerd met daarin de conclusie dat in het evangelicale denken een verandering was opgetreden, namelijk dat ‘het gezag van de Schrift niet waar is in zichzelf, maar alleen voor zover het ‘werkelijk’ wordt in het leven van de gelovige’. De Bijbel is volgens hen geen bewijsplaats van teksten meer, maar de nadruk ligt op Gods acceptatie en Zijn onvoorwaardelijke genade in plaats van de externe gedragsnormen opgetekend in de Bijbel.
Dat is iets anders dan we hierboven hebben aangegeven. Wij geloven dat Gods Woord werkelijk de enige grondslag is voor het geloof en dat de ervaring de zondige mens leert dat dit Woord alle autoriteit in zichzelf heeft.
De postmoderne mens echter gelooft niet meer in absolute waarheid, goedheid en schoonheid. Het is sympathiek dat men bij die gedachte aan wil sluiten teneinde die moderne mens te bereiken, maar men gooit met het badwater ook het Kind weg. De waarheid is een Persoon: ‘Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven,’ zegt de Heer (in Joh.14:6). En de gelovige wordt t.a.v. Hem beloofd: ‘Uw ogen zullen de Koning in zijn schoonheid aanschouwen (Jes.33:17). Luk.18:19 leert ons: ‘Niemand is goed dan God alleen.’ Waarheid, goedheid en schoonheid zijn ons geopenbaard in Zijn Woord, de Bijbel en in en door Zijn Woord, de Logos (Joh.1). Van Hem, Christus Jezus, kon Paulus schrijven dat we alleen door het geloof ‘in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods’ (Ef.3:18,19).
Ja Gods genade is groot en onvoorwaardelijk voor hen die in Zijn Naam geloven, maar ‘er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden’ (Hand.4:12). Koning David kon in een klaaglied het volgende schrijven: ‘Mijn schild is bij God, die de oprechten van hart verlost; God is een rechtvaardig Rechter en een God, die te allen dage toornt’ (Ps.7:10,11) en even verderop ‘Het onheil dat hij (de onbekeerde zondaar) stichtte, keert weder op zijn hoofd, en zijn geweld komt neder op zijn schedel. Ik zal de HERE loven naar zijn gerechtigheid, en de naam des HEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen.’ God is rechtvaardig en zal de zondaar die zich niet bekeert, niet onschuldig houden. Het staat opgetekend in Zijn Woord (1Joh.1:9; Hand.17:31)! Alleen bij Hem, de Waarheid, is het (eeuwige) leven.