Laodicea vandaag,

‘Waarom zouden we verlangen naar het Rijk van God als we het hier zo goed naar de zin hebben? We zijn het besef van de eeuwigheid kwijtgeraakt.’ Deze zinnen komen uit een interview met ds. J. Belder over een nieuwe uitgave van zijn hand over hemel en hel, gepubliceerd op 7 juni jl. op de website cip.nl. Hij koppelt eraan vast dat er een toenemende irritatie bestaat, als hij over hemel en hel spreekt. ‘Mensen accepteren het niet dat ze voor eeuwig gestraft zouden kunnen worden.’ Helaas koppelt hij er een verkeerd voorbeeld aan vast, wanneer hij het heeft over de sjeool, het Hebreeuwse woord dat in de Statenvertaling vertaald wordt als hel of graf, terwijl ‘dodenrijk’ een betere vertaling is. Want Belder zegt dat de sjeool geen neutrale plaats is waar gestorvenen wachten tot de terugkeer van de Messias, maar dat het woord gebruikt wordt voor zowel het graf als voor de plaats waar Gods tegenstanders hun rechtvaardige straf ondergaan. Bijvoorbeeld in Ps.49:15 schrijven de Korachieten: ‘Maar God zal mijn leven verlossen uit de macht van het dodenrijk, want Hij zal mij opnemen.’ Of 1Sam.2:6: ‘De HERE doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.’ De dood heeft niet het laatste woord, maar eenmaal zal er een laatste oordeel komen en geschieden wat beschreven staat in Op.20:13: ‘En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken.’ Daar is pas de rechtvaardige straf als de boeken worden geopend en we lezen: ‘wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.’ De zaligheid is dus voor degenen die wel in het boek des levens staan opgetekend. Tot dit laatste oordeel is men dus ‘onder de aarde’,  zoals het dodenrijk wordt aangegeven, bijvoorbeeld in Fil.2:10 en Op.5:13.

Dat dodenrijk kent wel verschillende afdelingen. ‘Toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden’ (Op.6:9). We horen hier van een plaats onder het altaar waar in het vijfde tijdvak van de kerkgeschiedenis de martelaren hun plaats hadden gevonden. ‘Zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?’ Zij hebben blijkbaar weet van dat laatste oordeel en zien ernaar uit!
‘Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn,’ zegt de Heer tot een van Zijn medegekruisigden die Hem vraagt zijner te gedenken als Hij in Zijn koninkrijk komt. Dat is dus een prachtige plek waar blijkbaar ‘rechtvaardigen’ hun plaats zullen vinden, die door Christus is geopend na Zijn dood. In die periode van gestorven zijn en nog niet opgewekt, lezen we dat de Heer zelfs ‘onder de aarde’ gepredikt heeft: ‘in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis (ook een afdeling in het dodenrijk),  die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach’ (1Pet.3:19,20). In het volgende hoofdstuk lezen we dan: ‘Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wel, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven’ (vs.6). De mensen die door de zondvloed gedood waren, kregen dus nog een tweede kans, want waarom zou de Heer anders gepredikt hebben? Dat dit helemaal niet zo vreemd is (hoewel velen er niet van weten), blijkt ook uit een zin die apostel Paulus schrijft aan de Korintiërs: ‘Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen’ (1Kor.15:29)? Levenden lieten zich dopen voor degenen in het dodenrijk, waar natuurlijk geen water is voor de zielen die er zich bevinden. Wie er gedoopt moesten worden, kon men alleen maar weten, doordat de Heilige Geest zulks door profetie openbaarde, een van de redenen waarom de geestelijke gaven ook in onze tijd nog steeds belangrijk zijn!
Is er dan geen strafplaats voor degenen die verloren gaan? Jawel. In het NT komen we de Gehenna tegen op verschillende plaatsen. Zoals ‘Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde’ (Mat.5:29) en ‘Ik zal u tonen, wie gij vrezen moet. Vreest Hem, die, nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de hel te werpen’ (Luc.12:5). Alleen is deze gehenna nog leeg op dit moment. Er is nog niet geoordeeld want de Heer is in eerste instantie gekomen om te behouden, niet om te oordelen, zoals Hij zegt (Joh.3:17; 12:47).

Heeft ds. Belder dan een punt als hij constateert dat we het besef van de eeuwigheid kwijtgeraakt zijn? Ja, grotendeels wel. We hebben het inderdaad heel goed naar de zin en heel velen kijken helemaal niet uit naar de wederkomst van Christus, sterker nog, dat gelooft men niet meer. Tegen de enige man, een Samaritaan nog wel, die na genezing van melaatsheid terugkwam om de Heer te bedanken, zei Deze: ‘Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden’ (Luc.17:19). Dat sola fide, alleen door het geloof, geldt nog steeds: de gehenna is te ontlopen door God en Zijn Woord (in beide betekenissen) werkelijk te geloven; ‘Wie kan dan behouden worden? Hij (Christus) zeide tot hen: Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God’ (Luc.18:26,27). Hem zij de eer.