Laodicea vandaag

Israël en het Joodse volk waren weer behoorlijk in het nieuws de laatste twee weken. Eerst naar aanleiding van een televisie-uitzending waar het ging over hoe de organisatie Christenen voor Israël omging met de alyah, de opgang oftewel de emigratie naar het land Israël door Joodse mensen uit, in dit geval Oekraïne.Vervolgens kwam daar bovenop de consternatie over uitlatingen van Maarten Luther die, aan het eind van zijn leven, bepaald niet fraai over de Joden had gesproken. Over dat laatste schreef rabbijn Lody van de Kamp: ‘Voor Luther, als product van de Roomse Kerk, opgevoed in katholieke instituten in middeleeuws Duitsland, lag het voor de hand om met antisemitische gedachten en waanideeën door het leven te gaan. Dat wat in de jonge Luther gezaaid was, raakte hij zijn hele leven niet meer kwijt. Te denken dat de kerkhervormer met zijn afkerige gedachten over Rome ook meteen maar even het anti-judaïsme achter zich zou laten is naïef.’ En even verder: ‘Het gezaaide gif kwam met zijn publicaties op gezette tijden steeds te voorschijn. Nu zijn wij vijf eeuwen verder om te kijken of het gif verdwenen is. Excuses over die monnik die Rome de rug toekeerde zijn niet echt van belang en vrij onzinnig.’ Daar kunnen we ons bij aansluiten. Het leven zag er 500 jaar geleden heel anders uit. Dat is geen excuus voor antisemitisme. Daar moeten we tegen blijven strijden. Wat dat betreft kunnen we wijzen naar bijna 200 jaar apostolische kerk die altijd gebeden heeft voor (de terugkeer van) het Joodse volk (naar het eigen land), gedenkend dat er tot Abraham, stamvader van het Joodse volk gezegd werd: ‘Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden’ (Gen.12:3). Terwijl David kon schrijven: ‘Bidt Jeruzalem vrede toe: mogen wie u liefhebben, rust genieten’ (Ps.122:6). Eens Gods volk, altijd Gods volk!

Voor het Joodse volk ligt nog heel wat in het verschiet, want Gods beloften zijn onberouwelijk (Rom.11:29). In vers 25 en 26 van het zelfde hoofdstuk noteert apostel Paulus: ‘Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israel gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israel behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.’ Dat werd in Ps.105:8,9 al geprofeteerd: ‘Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond, (het woord, dat Hij gebood aan duizend geslachten) dat Hij met Abraham sloot, en aan zijn eed aan Isaak; ook stelde Hij het voor Jakob tot een inzetting, voor Israel tot een eeuwig verbond, toen Hij zeide: U zal Ik het land Kanaän geven als het u toegemeten erfdeel.’ Maar de uiteindelijke verlossing van Israël zal plaatsvinden in een tijd van grote benauwdheid (Dan.12:1). Zij zullen Hem zien die zij hebben doorstoken. Opb.1:7 luidt ‘Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen.’ Zach.12:10: ‘Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als [met] de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.’ Maar op de nieuwe aarde, tijdens dat rijk van duizend jaar, zullen de Joden de eerste plaats onder de volken innemen en als evangelisten rondtrekken onder de volken, Koning Jezus verkondigend: ‘Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken; naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien; opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen. En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de HERE; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israelieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen’(Jes.66:19,20).

Dat is toch iets anders dan degenen die zijn blijven steken in de gedachte dat het volk Israël afgedaan heeft en vinden dat wat in de rede over de laatste dingen (Mat.24) gezegd wordt allemaal al geschied is tot en met de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Dat laatste schreef een dominee van de CGK in het Reformatorisch Dagblad op maandag 4 april. Hij bleek een aanhanger van de vervangingstheologie die beweert: Alle heilsbeloften voor Israël in het Oude Testament worden op de kerk, het nieuwe Israël, betrokken, maar de aanzeggingen van vloek en oordeel blijven van toepassing op de Joden. We hebben al kunnen aantonen dat dit niet zo is. Sterker nog, ook de kerk zal nog een moeilijke tijd tegemoet gaan in de grote verdrukking. Tenminste, dat deel van de kerk hetwelk niet heeft willen aannemen dat God opnieuw apostelen en profeten tot hen heeft gezonden, die immers tot het fundament van diezelfde kerk horen (Ef.2:20), waarvan de Heer Zelf zegt: ‘Daarom zegt ook de wijsheid Gods: Ik zal tot hen zenden profeten en apostelen en van hen zullen zij sommigen doden en vervolgen’ (Luc.11:49). Och, of een ieder ‘ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient’ (Luc.19:42).