Laodicea vandaag

‘Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is’ lezen we in 1Kor.10:11. Het gaat hier over wat in het Oude Testament geschreven staat omtrent wat het Joodse volk overkwam in de woestijn. Degenen over wie het einde der eeuwen gekomen is, zijn de gelovigen uit de genadetijd, beginnende met Pinksteren, die tot op heden voortduurt. Al in het zesde vers van het zelfde hoofdstuk schreef apostel Paulus de Korintiërs dat ‘deze gebeurtenissen ons ten voorbeeld zijn geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.’ Waar ‘voorbeeld’ is vertaald, staat in het Grieks ‘tupos’. Ons woord typologie is hier van afgeleid. De leer der typen houdt in dat de voorbeelden van het Oude Verbond vooruit wijzen naar Christus met Zijn gemeente en wat hun zou overkomen. Reeds de kerkvader Augustinus schreef: ‘Het Nieuwe Testament is verborgen in het Oude Testament en het Oude Testament wordt in het Nieuwe Testament onthuld.’

Die leer der typen, nog volop in gebruik in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis, verwaterde en tegenwoordig wordt in de christenheid vaak met argwaan gekeken naar de resultaten van typologie. Er worden niet vaak argumenten ontleend aan het OT, als het gaat om veranderingen die in de diverse kerken voorgestaan worden. Een voorbeeld daarvan is de situatie dat het in diverse denominaties al vele jaren gebruik is dat vrouwen voorganger kunnen zijn, ondanks NT-teksten als 1Kor.14:34 en 1Tim.2:11. Je leest in de rij van argumenten zelden dat in de Joodse eredienst van het Oude Verbond alleen mannen optraden, toch ook voorbeeld voor ons over wie het einde der eeuwen gekomen is. Een andere reden is dat men blijkbaar kwijt is dat de liturgie van onze tijd van oudsher gebaseerd was op de tabernakeldienst. Daar waren priesters actief die de gelovigen ondersteunden bij de offers die gebracht moesten worden op het brandofferaltaar, beeld van zonden- en schuldbelijdenis en vergeving. Vandaar ging het naar het koperen wasvat, voorbeeld en type van de bediening van het Woord. Ook deden zij dienst in het Heilige, waar we onder meer de tafel met toonbroden vinden, beeld van het Heilig Avondmaal, en het reukofferaltaar, beeld van de gebeden die opgezonden worden naar God. Lezen we niet in Opb.5:8: ‘reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.’ We kunnen niet anders concluderen dan dat in de christenheid heel veel kennis is verdwenen, nog los van het feit dat Gods Woord voor velen blijkbaar niet meer de grondslag van het geloof vormt. De eigen gedachten en inzichten worden vaak veel belangrijker gevonden. Ook dat was in vroegere tijden niet anders: ‘Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis’ (Hos.4:8). Nota bene in het laatste hoofdstuk van de Bijbel staat de waarschuwing: ‘Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn’ (Opb.22:18,19).

Over de allereerste gemeente staat geschreven: ‘zij bleven volharden bij het onderwijs (de ‘leer’ staat in de SV) der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden’ (Hand.2:42). Het zijn vier onderdelen van de toen nog niet uitgekristalliseerde liturgie, gebaseerd op wat in de synagoge gebruikelijk was.
Als eerste wordt hier het onderricht genoemd van de apostelen, die toen nog niet werden ondersteund door andere oudsten (profeten, evangelisten en herders) en diakenen. Men knoopte ongetwijfeld aan bij de gebruikelijke lezingen uit het Woord om aan te tonen dat Jezus de aangekondigde Christus was en om Zijn liefde en genade te verkondigen, de blijde boodschap van het evangelie, dat Hij voor een ieder de straf gedragen had, die in Hem en Zijn werk wilde geloven.
De gemeenschap wijst erop dat de eerste gemeente, zoals het geschreven staat, alles gemeenschappelijk had (Hand.2:44; 4:32) en betreft dan het bijeenbrengen der offergaven, die gezegend werden tot het gebruik ervan voor de eredienst, de behoeftigen en wat dies meer zij.
Het derde is ‘het breken van het brood’, de sacramentele herinnering aan het lijden en sterven van Christus (1Kor.11:24 SV), zoals in het Heilig Avondmaal herdacht wordt: ‘doet dat tot Mijn gedachtenis.’
Tenslotte worden de gebeden gemeld, waarmee de kerk op grond van Christus’ offer aan het hemelse Middelaarschap van haar Heer deel heeft in ‘smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten’ (1Tim.2:1,2).
In deze zaken mogen wij onderscheiden dat in de kerk van het begin werkelijk sprake is van ‘presbyters’, priesters, meestentijds vertaald door ‘oudsten’ of ‘ouderlingen’, waartoe ook de apostelen behoorden (2 en 3Joh.1:1). Waarom priesters? Omdat zij het onbloedige offer van de eucharistie, de dankzegging, uitvoeren. Zo zien we dat ook in het NT priesters aanwezig zijn, die ten behoeve van het in aanleg koninklijk-priesterlijke volk (zie 1Petr.2:9) de dienst en wacht waarnemen, zoals in het Oude Verbond Aäron en zijn nakomelingen hun taak verrichtten ten behoeve van heel Israël. Hierin wordt evenzeer in het Nieuwe Testament het Oude onthuld en moge duidelijk zijn dat in Gods Woord, dat niet gebroken kan worden, de voorschriften heel serieus moeten worden genomen en nog steeds geldig zijn in deze tijd.