Laodicea vandaag,

In de jaren twintig van de 19e eeuw kwamen gedurende vijf jaar een aantal predikanten en leken bijeen in het plaatsje Albury (Engeland). Een behoorlijk aantal van hen trad later toe tot de Apostolische Kerk. Men confereerde er over de Bijbelse profetieën en men kwam tot een aantal conclusies, waarvan we de eerste twee willen citeren: ‘1. De tegenwoordige christenheid zal niet trapsgewijs door een algemene evangelieprediking overgaan in het l000-jarig rijk, maar zij zal haar einde vinden door oordelen, die daarop uitlopen dat de zichtbare Kerk en Staat vernietigd worden, zoals eenmaal de Joodse Staat vernietigd is.

2. In de tijd dat deze oordelen over de christenheid komen zullen, worden de Joden in hun land hersteld.’

We weten dat de stichting van de Joodse staat in 1948 zijn beslag kreeg. Sindsdien is het niet meer stil geworden rond het land Israël. We horen voortdurend van oorlogen, aanslagen en ander geweld, terwijl het antisemitisme wordt aangejaagd. De satan weet dat hij weinig tijd over heeft en richt zich mede op vernietiging van het aloude volk van de Heer. Maar: eens Zijn volk, altijd Zijn volk, of zoals Rm.11:28,29, waar de apostel Paulus schrijft over de bestemming van het Joodse volk, leert: ‘Naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil. Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.’ Nog is die tijd niet gekomen, want ‘een gedeeltelijke verharding is over Israel gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israel behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden’ (Rm.11:25,26). Als de Heer Jezus wederkomt, zichtbaar voor alle mensen, zal geschieden wat we vinden in Zch.13:9b: ‘Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.’

Het bovenstaande kwam in de geest, toen we weer eens lazen dat een onverzoenlijke vijand van Israël, ayatolla Khamenei van Iran, meldde dat het land over 25 jaar niet meer zou bestaan. Ach, hij heeft geen weet van Gods Woord dat iets heel anders zegt: ‘De Heer spreekt daar in Jr.29:11: ‘Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des HEREN, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven.’ Hij geeft het niet prijs aan Zijn vijanden. Dt.30:4,5: ‘Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, de HERE, uw God, zal u vandaar bijeenbrengen en vandaar halen; de HERE, uw God, zal u brengen naar het land, dat uw vaderen bezeten hebben, gij zult het bezitten en Hij zal u weldoen en u talrijker maken dan uw vaderen.’ En we lezen in Am.9:14, 15 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israel: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God.’ Maar zolang men Christus niet aangenomen heeft en Hem nog steeds als Messias verwerpt (2Kor.3:13-16), kan God Zich niet ten volle ontfermen en zal satan pogingen blijven doen om dat volkje van de aarde te verwijderen. Het is de reden van Ps.122:6 en 9: ‘Bidt Jeruzalem vrede toe; mogen wie u liefhebben, rust genieten (…) om het huis van de HERE, onze God, wil ik het goede voor u zoeken.’ Niet alleen bidden we om het Jeruzalem dat uit de hemel zal nederdalen, maar ook voor het Joodse volk dat terugkeert naar hun land, waar men geconfronteerd wordt met allerlei vijanden rondom. Want er komen nog moeilijke tijden. Zch.12:3 profeteert: ‘Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen.’ De uitkomst staat vast, want de Here Zelf zal strijden (zie Zch.12:4) en: ‘Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene.’ Het Joodse volk neemt uiteindelijk Hem aan die zij daarvoor verwierpen en de Heer zal Zich hunner ontfermen. Zij krijgen in het nieuw begonnen vrederijk de taak om de volkeren te onderwijzen: ‘Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken; naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien; opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen’ (Js.66:19). Zij mogen het evangelie verkondigen aan de volkeren die Hem nog niet kennen.

Er is een hoopvolle toekomst voor het Joodse volk, want vele beloften liggen vast in de Heilige Schrift. Helaas is niet iedereen daarvan overtuigd, zoals bleek uit een verslag in het RD van 9 september waar dr. S. Paas sr. zei: ‘Voor het evangelie zijn alle volken gelijk. (…) De enige nog uitstaande belofte is voor mij de wederkomst. Amen. Daar heb ik genoeg aan.’ Gelukkig heeft de Heer Zelf daar niet genoeg aan. Zijn beloften zijn onberouwelijk en Zijn liefde gaat uit tot het Joodse volk: ‘Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik het goede woord in vervulling zal doen gaan, dat Ik over het huis van Israel en het huis van Juda gesproken heb. In die dagen en te dien tijde zal Ik aan David een Spruit der gerechtigheid doen ontspruiten, die naar recht en gerechtigheid in het land zal handelen. In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem veilig wonen, en zo zal men het noemen: De Here onze gerechtigheid’ (Jer.33:14-16).