Laodicea vandaag

Nog een week en dan kunnen alle leerlingen in Nederland hun vakantie beginnen. Het is de tijd van weggaan of thuisblijven, van vreemde landen opzoeken of op bekend terrein blijven, maar over het algemeen heet in de media deze periode de komkommertijd. Er lijkt wat minder te gebeuren dan in andere tijdspannes, hoewel deze regel niet altijd opgeld doet.

Denk maar aan vorig jaar toen de ramp met de MH-17 het nieuws domineerde en dit jaar hoe de economische situatie van Griekenland heel wat krantenkolommen eist. Daniëls vierde wereldrijk begint zijn beeltenis waar te maken (zie bijv. Dan.7:19,23). Volg de media en zie hoe de profetieën in Gods Woord vervuld beginnen te raken, waar zij nog wachtten op de voleinding van deze wereld. Gelukkig zijn we hoe langer hoe dichter bij de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat de Heer kome!

Het beeld van de komkommer past eigenlijk best wel aardig in het heden, als we kijken naar de plaatsen waar de Bijbel ze vermeldt. Allereerst is er Num.11:4c,5. Hier lezen we over het volk Israël dat ondanks het smakelijke manna klaagde over hun situatie: ‘Wie geeft ons vlees te eten? Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook.’ Het is in onze tijd niet anders. De gelovigen van tegenwoordig vallen met duizenden terug in de situatie dat zij voorkeur geven aan wat voor ogen is, het begeren van het vlees, in plaats van dat zij vasthouden aan de beloften Gods. De verwereldlijking heeft toegeslagen en het manna van Gods Woord wordt veracht. Men wil directe bevrediging van wensen en lusten en de secularisatie neemt maar toe. Alweer zo’n profetie die aan het uitkomen is: eerst moet de afval komen (zie 2 Thes.2:3).

Een andere plaats waar sprake is van komkommers vinden we in Jes.1. Het is als het ware het vervolg van wat hierboven is geschreven. De Heer spreekt: ‘Ik heb kinderen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn van Mij afvallig geworden. Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israel heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht.’ God noemt de zonden van het volk: ‘Zij hebben de HERE verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend.’ En dan in vers 8 en 9 vinden we: ‘En de dochter van Sion is achtergebleven als een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveld, als een belegerde stad. Indien de HERE der heerscharen ons niet enige weinige ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden, aan Gomorra gelijk.’ Zo’n nachthut in een komkommerveld stelde niet veel voor, een takkendak op palen, waar vaak tijdens de oogst een familie verbleef om een beetje bescherming te hebben. De Jesajatekst spreekt over een overblijfsel van gelovigen, te gering om maar iets in de wereld voor te stellen. Toch houdt deze kleine schare het oordeel van de Heer nog tegen. Iets dat overeenkomt met wat apostel Paulus de Thessaloniërs voorhoudt: ‘gij weet thans wel, wat hem (de wetteloze) weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; wacht slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt, verwijderd is.’ Hoewel het overblijfsel van gelovigen onaanzienlijk is, wordt door hen Gods oordeel nog tegengehouden. Zij komen als een Abraham in het geweer om Gods genade te vragen voor alle rechtvaardigen die aanwezig zijn in deze als een Sodom bedorven wereld.

De laatste tekst is Jer.10:5: ‘Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet.’ Deze voorzegging gaat over de goden van de van God afgeweken volkeren. ‘De handelwijze der volken, die is nietigheid’ spreekt de Heer. Uiteindelijk zal Christus wederkomen om hen te richten en Zijn rijk van vrede op te richten. De gelovigen hoeven niet te vrezen, want nu reeds bezit Hij alle macht (Mat.28:18). Hij komt.