Laodicea vandaag,

Tussen Hemelvaart en Pinksteren bleven de overgebleven apostelen van de Heer, samen met ‘de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen’ eendrachtig volharden in het gebed (Hand.1:14). Zij wachtten op de belofte van de Heer dat zij kracht zouden ontvangen als de Heilige Geest over hen kwam (vers 8).
De enige andere activiteit waarvan we lezen, was om de ‘plaats van deze dienst en dit apostelschap’ in te laten nemen door een ander, waarmee verwezen werd naar Judas Iskariot die inmiddels zelfmoord gepleegd had. Dit geschiedde door loting, waarbij het lot viel op Mattias, die zodoende tot de twaalven werd gerekend (over loting zie Spr.16:33; 1 Sam.14:33-42; Lev.16:8).
Hebr.5:4 leert over het priesterschap dat niemand zichzelf die waardigheid aanmatigen kan, ‘doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aaron.’ Nu was Gods Geest nog niet uitgestort, zodat dit roepen door de Heilige Geest nog niet mogelijk was. We zien later in Hand.13:1-3 dat Barnabas en Paulus wel op een dergelijke wijze tot hun ambt kwamen, zodat we bijvoorbeeld het begin van Rom.1 kunnen begrijpen, waar Paulus over zichzelf schrijft: ‘een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God.’ We kunnen er gerust van uitgaan, dat deze praktijk ook gold voor andere dienaren uit de eerste tijd van de gemeente.

Dat het twaalftal weer voltallig gemaakt werd, is natuurlijk niet zonder betekenis. Van de Heer weten we dat Hij veertig dagen lang hun verschenen was en tot hen sprak over al wat het Koninkrijk Gods betrof (Hand.1:3). Zo zal Hij Zijn discipelen instructies gegeven hebben waar de Bijbel verder niet over spreekt, maar één ding is zeker, het apostelambt was belangrijk. Petrus verwijst niet voor niets naar Ps.109: 8b: ‘moge een ander zijn ambt nemen,’ of zoals Petrus het verwoordt: ‘Een ander neme het opzicht, dat hij had.’ Paulus kon later de Efeziërs schrijven: ‘Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is’ (Ef.2:19,20). De gemeente werd gebouwd op het fundament van levende apostelen en profeten. Het is een raadsel waarom later de zgn. streeptheologie is gekomen, de overtuiging dat bijzondere gaven van de Geest na afsluiting van de Bijbel in het geheel niet meer voorkomen omdat de zojuist genoemde ambten alleen voor de begintijd van de kerk zouden zijn geweest. Men beweert dan dat apostelen de Heer moeten hebben gezien of meegemaakt. Dat doet men op grond van wat Petrus zegt dat de nieuwe apostel er een moet zijn van degenen die ‘zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd, dat de Here Jezus bij ons ingegaan en uitgegaan is,  te beginnen met de doop van Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen, een van hen met ons getuige worden van zijn opstanding.’ Uit wie anders had men moeten kiezen? En wie weet of voor Barnabas, Apollos, of Andronicas en Junias hetzelfde gold? Bovendien waren de apostelen gesteld als degenen door wie de Heilige Geest werd meegedeeld aan nieuwe gelovigen (Hand.8:17,18; 19:6). Daarom horen zij tot het fundament van de gemeente. Zonder apostelen verliest de kerk de werking en de kracht van Gods Geest, door Wie Christus, de Koning der kerk Zijn werk wil uitvoeren en leiden.

In Op.2:4 zegt de Heer tegen die eerste gemeente waarvan Efeze het zinnebeeld is: ‘Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt.’ Wat bedoelt Hij hiermee? Dat al in de tweede eeuw van de oorspronkelijke instellingen en ambten van Christus werd afgeweken. F.W. Schwartz schrijft in zijn ‘Boek voor onze tijd’: ‘Dat meerdere orden van geestelijken werden ingevoerd: de strijd om de geestelijke heerschappij al in de Kerk ontstond, en het lijden omwille van Zijn Naam, de vervolging door heidense overheden, door de rijke gemeenten en personen voor geld van deze werd afgekocht. Bovendien begon ook toen al de gemeente het verlangen naar de wederkomst van de Heer te verliezen, dat in de eerste eeuw zo vurig in haar had geleefd en dat ons zo helder uit de brieven van de apostelen tegen straalt.’ Men moest de streeptheologie wel bedenken om de zonde van de eerste gemeente te verdoezelen, die tot op heden voortduurt. Want waar vindt u door de Heer geroepen apostelen, dus niet door mensen aangesteld, die de Heilige Geest mededelen en die oproepen tot bekering en wijzen op de spoedige wederkomst van onze Heer en Heiland?