Laodicea vandaag,

De laatste eeuw merken we in de Nederlandse kerken een verschuiving van acceptatie van de ‘vrouw in het ambt’. In 1911 was Anna Zernike de eerste vrouwelijke (doopsgezinde) predikant. In 2007 werden vrouwelijke predikanten toegelaten bij de Nederlands Gereformeerden. Deze zomer kwam het nieuws uit Engeland dat in de Anglicaanse kerk vrouwen zelfs bisschop mochten worden. De acceptatie begon in vrijzinnige kerken en de discussie is doorgedrongen tot het orthodoxere deel van Christus’ lichaam, natuurlijk ook onder invloed van de maatschappelijke ontwikkelingen. De rol van de vrouw is in de loop van de laatste eeuw drastisch veranderd. Nu is de vraag of deze wijzigingen door moeten dringen in de kerkorganisatie, waar Gods Woord toch niet onduidelijk is over de status van vrouwen in de gemeente. Twee teksten: a. ‘Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente’ (1Kor.14:34,35). b. ‘Een vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten, maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft’ (1Tim.2:11,12). Zie ook nog Gen. 2 en 3, 1 Kor 11:7-9, Ef. 5:22v, Kol. 3:18, Tit. 2:5, 1 Petr. 3:1.

 In de discussie worden vooral argumenten ontleend aan teksten uit het Nieuwe Testament. Er wordt wel eens verwezen naar de rol van enkele vrouwen die in oudere tijden optraden als profetes (Hulda, Mirjam), maar dan vooral door voorstanders van vrouwen in het ambt. Men geeft er zodoende blijk van weinig begrepen te hebben van wat profeteren inhoudt en wat de typologie oplevert.

Eerst maar profeteren. De apostel Petrus schrijft in 1Petr.1:11 over de profeten die ‘naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna.’ Het was Gods Geest Die getuigenis gaf, niet de profeten. Zij waren als het ware een doorgeefluik van de Woorden Gods. Het waren niet hun eigen woorden en gedachten. Dat wordt nog eens bevestigd door wat dezelfde apostel later schrijft: ‘Nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken’ (2Pet.1:21). Een predikant profeteert niet. Hij vertelt over zaken die hij overdacht heeft en het zijn zijn eigen woorden die hij brengt. Natuurlijk kan Gods Geest hem geholpen hebben, maar uiteindelijk is wat de predicatie brengt altijd mensenwerk waar al helemaal geen onfeilbaarheid aan kan worden toegeschreven. Het zijn geen rechtstreekse woorden Gods. Daarmee kunnen Hulda en Mirjam ook geen voorbeelden zijn van vrouwelijke dominees. Zij werden door Gods Geest gedreven om Zijn woorden uit te spreken. Hulda en Mirjam zijn daarom typen van bijvoorbeeld de vier dochters van Filippus (Hand.21:9).

Het woord typen komt van het Griekse ‘tupos’ dat voorbeeld betekent. De Heilige Geest gebruikt dit woord onder andere in 1Kor.10:6 en 11. We vinden in dit tekstgedeelte dan ook een reeks voorbeelden van hoe Oudtestamentische gebeurtenissen vooruitwezen naar Christus en wat Hem en Zijn kerk zou overkomen.

Van de kerkvader Augustinus is de uitspraak: ‘Het Nieuwe Testament ligt (reeds) verborgen in het Oude; het Oude Testament wordt ontsloten in het Nieuwe.’[1] In dat Oude Testament is de tabernakeldienst (en later de tempeldienst) beeld en type van hoe de kerk en kerkdienst moeten worden opgebouwd. We komen daar Levieten tegen en priesters uit de zonen van Aäron, maar geen enkele vrouw doet er dienst. Er is geen vrouwelijke predikant die kan zeggen antitype te zijn van een vrouw als geestelijk leider in het Oude Verbond. Het is zoals 1Kor.10:11 zegt: ‘Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.’ De geschiedenissen en voorbeelden uit het Oude Testament zoals de tabernakeldienst zijn dan voorbeelden van hoe God Zijn gemeente wil leiden en organiseren. Maar ook een waarschuwing voor degenen die daar weinig geloof aan hechten en hun eigen gedachten belangrijker vinden dan wat de Heer ons heeft nagelaten in Zijn Woord. Zij voegen toe en nemen af ‘van de woorden van het boek dezer profetie’ (Op.22:19).

Daarom bepleiten we een intensieve studie van wat ‘de ouden’ is overkomen, opdat de waarheid van Gods Woord des te helderder gaat blinken, want daarin zijn de woorden opgeschreven die leiden tot het eeuwige leven (Joh.5:39).



[1] ‘Novum Testamentum in vetere latet, vetus in novo patet’