Laodicea vandaag,

Vorig weekend hebben wij het Pinksterfeest gevierd, waarbij wij erbij bepaald werden, dat het God Zelf was en is Die met Zijn Heilige Geest in de harten van mensenkinderen woning maakt en zo ook gaven en zegeningen geeft. Dat wil echter niet zeggen dat het Pinksterfeit alleen maar betekenis heeft voor de kerk en de werkingssfeer beperkt blijkt tot de kring van gelovigen. Neen, de uitstorting van de Heilige Geest is een werking van God die de ganse schepping raakt. Daarom zeggen we niet dat het Pinksterfeest het feest van de kerk is, want de kerk staat niet los van de wereld maar maakt hier deel van uit. De kerk is niet een geïsoleerd groepje mensen, maar is de nieuwe mensheid, die op weg is naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Daarom raakt de uitstorting van de Heilige Geest de gehele schepping. Ieder mens heeft er mee te maken. Ook degenen die niet geloven, die de kerk voorbijlo­pen en misschien niet eens weten wat de betekenis van het Pinksterfeest is. Zij hebben er toch mee te maken, nu en straks ten volle. Dat hangt namelijk niet af van hun kennen of erken­nen, maar alleen van het werken van de Heer door Zijn Geest. Zo grijpen de krachten van deze Pinksterbedeling ook het heelal aan, de zon, maan, sterren, planeten, hemel, dodenrijk en aarde en al het geschapene. Niets staat immers los van de nieuwe schepping, de wederherstelling aller dingen, de vervolmaking van alles en allen. God is volgens het grote Godsplan op weg met Zijn volk en met de wereld. En op de dag van het Pinksterfeest is de laatste fase ingegaan; is door de uitstorting van de Heilige Geest de wereld, gelovigen en ongelovigen, bezield en onbezield, dichter gekomen bij het punt van overgang, het moment van vernieu­wing. Daarom is het ook niet juist, dat dit feit alleen maar zou spreken van genade. Het predikt ook dat de Heer in de uitstorting van Zijn Geest komt tot de wereld. Want Gods komen tot de wereld is altijd een komen in gericht en genade. Zo verklaart ook Petrus de betekenis van de Pinkstertekenen. Hij legt zijn toehoorders uit dat hiermee het moment is aangebro­ken waarin de komst van de Heer tot deze wereld haar laatste fase heeft bereikt, zodat nu alleen nog verwacht kan worden de door­werking van gericht en genade. Het heilsfeit op de Pinksterdag kondigde zich heel anders aan dan die welke wij op andere feestdagen van het kerkelijk jaar gedenken. Op het feest van de vervulling van de belofte wordt aan oog en oor alleen het teken gegeven. En dan nog tekenen waarvan men eigenlijk niet weet wat ze zijn: tongen als van vuur en het geluid als van een geweldige gedreven wind. En dan het spreken in vreemde talen. Een spreekwonder en een hoorwonder. Bij alle voorgaande heilsfeiten was de vernederde of opgestane Heiland zintuiglijk waarneembaar aanwezig, maar wanneer de verhoogde Christus Zijn Geest zendt moeten oog en oor zich tevreden stellen met ondefinieerbare, bovennatuurlijke, tekenen. Maar het teken is er wél. Een teken op zichzelf is vaak geen reden om God te danken, want men kan er alle kanten mee uit, zolang het niet uitgelegd wordt. Een teken zonder uitleg zodat de betekenis begrepen wordt blijft een verborgenheid, die de ontvanger in het duister laat staan. Daarom spreekt het teken alleen tot hen die het Woord, dat voor hen de zin er van open­baart, geloven. Maar voor wie dat Woord niet geloofd, is het teken louter dwaasheid; deze vermag vanwege het ongeloof niet tot de strekking van het teken doordringen. Zo zien wij ook op de Pinksterdag, dat de ene groep, staande tegenover die tekenen, twijfelmoedig wordt en vraagt om een woord ter verklaring, terwijl anderen in het raadselachtige van het teken aanleiding vinden zich spottend uit te laten. Tegelijk moeten wij hierbij ook zeggen, dat het op de Pinksterdag niet bij de tekenen kan blijven. Anders zou deze openbaring alleen een verborgenheid zijn, terwijl toch de Geest van Christus komt om de verborgenheid te openbaren en te verklaren. Daarom komt ook het woord van uitlegging. En de verklaring wordt dan ook door de apostelen gegeven. Dit geschiedt bij monde van Petrus, die door de Heilige Geest gedreven de uitleg geeft van wat de aanwezigen zo in beroering en vertwijfeling brengt. Hij zal de tekenen met het woord verklaren, maar tegelijk uit het Woord; het Woord van God. Want heel het Pinkstergebeuren plaatst hij in het licht van de profetie, dat ook Gods Woord is. Zo heeft de profeet Joël door Gods Geest het reeds in zijn dagen gezien: ‘Het zal zijn in de laatste dagen [zegt God], Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen. En ook op Mijn dienst­knechten en dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren’.  Hier is de uitstorting van de Heilige Geest op Zijn kinderen voorzegt. En dat ogenblik was op Pinksteren gekomen, zodat het gehele Godsvolk profeet kan zijn. Joël heeft in profetische verrukking deze blijde dag reeds aanschouwd en ervan gezongen en gesproken. Ieder kind van God zal een profeterend vat kunnen zijn. De gave van profetie is de gemeente gegeven. Paulus moedigt de leden aan in 1 Korinthe 14 vers 1 te lezen: ‘Jaagt de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest, dat gij moogt profeteren’. Dat geve de Heer.