Laodicea vandaag,

Er is in de geschiedenis van de christelijke kerk een periode geweest van een rijk geestelijk leven. Het was dan o.a. gebruikelijk, als het Paasfeest was aangebroken, dat men elkaar begroette met ‘De Heer is opgestaan!’ en dat door elke mond geantwoord werd met het ‘Wij zullen leven met Hem!’, als ook de vaste profetie van de eeuwige heerlijke toekomst. Nu vindt men dit overdreven en ook onder de uitverkorenen wordt het ‘Immanuël verrees’ als het weer Pasen is geworden, zover wij weten, niet meer gehoord. Echter in die genoemde tijd beleed en gevoelde men over het algemeen de tegenstelling tussen leven en dood nog en deinsde men even ernstig voor de dood terug als het leven hen aantrok. Daarom was het denkbeeld van ‘opstanding’ toen zo verleidelijk. Een weer ten leven komen, ook al kon men aan het sterven niet ontkomen. En omdat Christus, Die verrees, die triomf van het leven over de dood, niet slechts afgebeeld, noch verzinnebeeld, maar verwerkelijkt had, daarom sprak in het menselijk hart Pasen zo aan en verwekte blijdschap en gejuich; ook en zelfs bij degenen  voor wie ‘de kern van deze vreugde’ verborgen bleef. Het was, zoals u weet, een ‘andere’ tijd.  Ook toen werd de diepe, geestelijke, betekenis van Christus’ opstanding slechts door enkelen echt begrepen. Nu is het nog minder bekend. Maar door apostel Paulus wordt geroemd, dat de Christus ‘overgegeven is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking’. Velen begrijpen deze zegen niet, hoewel ook zij van hun persoonlijke ‘rechtvaardigmaking door het geloof’ verzekerd kunnen zijn. Nog niet zo lang geleden was bijna iedereen kerkelijk en hoewel naar Petrus’ woord ook de Heilige Waterdoop met Jezus’ opstanding samenhangt, werd dit door velen niet begrepen. ‘Als je maar gedoopt  bent, dan zit je goed’ werd er gezegd. Verder werd er vaak niet gedacht aan, noch gevraagd naar, de geestelijke strekking en zegen. Toch is er altijd, door alle eeuwen heen, een aantal vrome mensen geweest. Een aantal ook dat niet groot was, een overblijfsel dus, dat vastgehouden heeft aan de belijdenis dat God niet kon toelaten dat Zijn Heilige Zoon verderving zou zien. Dat Immanuël, om Zijn heilig werk, ‘niet van de dood kon gehouden worden’ en dat de vrucht van Zijn opstanding niet Hem alleen, maar ook Zijn verlosten ten goede kwam; eerst reeds in hun geestelijke verrijzenis, en eenmaal in de wederopstanding van het vlees.

Het is ook naar de Heilige Schrift dat wij mogen zeggen dat in alle tijden op z’n minst er een zeer kleine groep van christenen ‘de kern der zaak’ verstond en dat in een ruimere kring van gelovigen de geestelijke betekenis en vrucht van Jezus’ opstanding genoten werd. Dat in de zeer grote groep van naambelijders, die in de wereld de toon aangaven, die vreugde mee werd beleefd dat de dood niet de eindzege heeft. Maar dat eens het leven over de dood zal zegevieren, nu de Heer Jezus reeds over de dood getriomfeerd had. De christenheid stond toen werkelijk als een stad op de berg waarvan de blijde boodschap van het Evangelie tot ver in de omtrek zijn invloed had.  De wereld, die geestelijk nog buiten de Heer Jezus stond, werd daardoor toch in de blijdschap en vreugde van de christen betrokken. Vandaag de dag is dit niet meer zo. Niet omdat in de kern van Christus’ kerk de ‘wortel der zaak’ niet meer begrepen wordt, noch omdat de grote kring van gelovigen geen oog meer heeft voor de geestelijke betekenis van Jezus’ opstanding, maar omdat de algemene christelijke kerk haar invloed op de wereld verloren heeft. En ook binnen de christenheid is als het ware de stem van het apostolisch getuigenis, van de uitverkoren bruidsgemeente, bijna verstomd. Wij moeten de hand in eigen boezem steken en zijn mede oorzaak van de huidige situatie in de kerk en in de wereld. Daarom wijzen wij zo vaak als mogelijk is naar de gestorven en opgestane Heer Jezus Christus, Die de Eersteling is van allen, Die als Hij wederkomt, ook de Zijnen verheerlijkt zal opwekken en hen opnemen in de hemelse bruiloftszaal. Maran-atha.